dinsdag 11 februari 2014

Tussen Scylla en Charybdis


In de Odyssee verhaalt Homerus over de lotgevallen van Odysseus die, terugkerend van de Trojaanse oorlog, op talloze manieren op de proef wordt gesteld.

Als ik de terugkeer van Odysseus naar huis beschouw als symbolische reis voor de moeilijkheden die een mens in het leven kan tegenkomen, die hem uiteindelijk de mogelijkheid geven een vollediger mens te worden, dan is de beproeving van Scylla en Charybdis hét voorbeeld van één van de zwaarste beproevingen: het moeten kiezen uit twee kwaden.


Scylla is een monster dat boven op een glibberige en stijle rots huist. Zij wordt beschreven als een draak met twaalf klauwen, zes koppen, en elke kop met een driedubbele rij tanden. De rots waar zij woont begrenst een kant van een smalle doorgang naar zee; de andere kant wordt begrensd door een diepe draaikolk, Charybdis genaamd, die al wat binnen haar bereik komt in de diepte sleurt. Vaart iemand te dicht langs de rots dan slaat Scylla toe, vaart iemand op veilige afstand van de rots, dan wordt hij slachtoffer van Charybdis.

Als Odysseus dit hoort, is hij bij Circe, de vrouw bij wie hij enige tijd verbleef en hem nu adviezen geeft voor het vervolg van zijn reis. Hij vraagt haar `vertel mij de zwakke plek van Scylla, dan zal ik haar bevechten’. Circe werpt hem een verwijtende blik toe, en zegt: “ Jij arrogante man, wil je dan al weer vechten? Besef je dan niet dat een strijd tegen de onsterfelijke Scylla een onmogelijke strijd is, hoe denk jij, als mens, haar te kunnen overwinnen? Het is beter haar proberen te ontvluchten. Vaar dus snel en zo dicht mogelijk langs haar en verlies zes man, in plaats van allen ten onder te gaan als je te dicht de draaiende kolken van Charybdis nadert.”

Odysseus gaat op weg en wanneer zij de engte naderen waarover Circe sprak, geeft hij zijn stuurman de opdracht om zo dicht mogelijk langs de rots waar Scylla huist te varen. “Zorg dat we niet allen ten onder gaan in de hevige draaikolken” voegt hij er nog aan toe. Hij vertelt zijn mannen niets over de Scylla, en tegen het advies van Circe in, wapent hij zich tot aan de tand om haar, zodra ze verschijnt, te kunnen bestrijden. Maar al wie hij ziet geen Scylla.
En terwijl Odysseus turend op de voorplecht staat, wordt de aandacht van allen getrokken naar de woeste draaikolken van Charybdis, die zo angstwekkend zijn dat zij alles om zich heen vergeten. En terwijl zij vol angst uit alle macht roeien, slaat Scylla toe en grijpt zes van de mannen en sleurt hen in haar grot.

Odysseus schrikt op, maar te laat. Hoog in de lucht en onbereikbaar ziet hij de spartelende lijven van zijn mannen. Hij hoort hoe ze hem roepen, maar hij kan niets uitrichten. Hem wordt het op dat moment heel treurig te moede en gevoelens van machteloosheid en berouw overweldigen hem.

In zijn poging om Charybdis te vermijden, vaart Odysseus dus onverhoeds in de klauwen van Scylla.

Het voorval lijkt een duidelijk verhaal. Hoe je er ook naar kijkt, er lijken slechts verliezers en geen winnaars te kunnen zijn. En toch is dit slechts schijnbaar.

Om die illusie te kunnen ontsluieren, moeten we ons een paradoxale manier van denken eigen maken. En dat vraagt enige inspanning van ons denken, omdat onze gebruikelijke en analytische manier van denken in het algemeen slechts één kant op kan kijken. Precies zoals Odysseus en zijn mannen ook gefascineerd staren naar die ene kant waar Charybdis haar huiveringwekkende draaiingen laat zien, en dus geen oog hebben voor de aanval van Scylla haar klauwen.

De opties zijn duidelijk. Had Odysseus zijn mannen wel verteld van de dreiging van Scylla, dan had er misschien iemand op wacht kunnen worden gezet om de anderen te waarschuwen. In dat geval hadden ze het roer misschien omgegooid, en zouden ze met man en muis verdronken zijn.

Hiermee komen we er dus niet uit. We blijven zitten met een gevoel van machteloosheid en wellicht van woede of verdriet.

Zelfverwijten maken het verdragen van de situatie alleen maar erger, omdat die verwijten altijd voortkomen uit de veronderstelling dat we Scylla wel hadden kunnen overweldigen. We veronderstellen dat we machtiger zijn dan de onsterfelijke, dus altijd blijvende, dilemma’s. Dat is nu juist waarom Circe Odysseus vermanend toesprak en hem fijntjes de spiegel voorhield van zijn arrogantie. “Jij sterfelijke, ofwel: jij mens met begrenzingen, denk je machtiger te zijn dan datgene wat uitstijgt boven het menselijke?”

Ons denken verklaart dit tot een eeuwig dilemma, een dilemma dat geen winnaars kent. Een dilemma dat daarom maar al te vaak tot ontkenning of onderdrukking leidt.

Wat dan wel te doen?

Mij komt het voor dat er een diepgaande boodschap in dit verhaal doorklinkt. Een boodschap die alleen met het hart te verstaan is. Een boodschap die, eenmaal gehoord, uiteindelijk zorg kan dragen voor het besef dat we niet alleen verantwoordelijk zijn voor ons bewuste denken, maar ook voor het onbewuste. Niet Scylla en Charybdis zijn de belangrijkste elementen uit het verhaal; hoewel zij in het verhaal onmisbare elementen zijn. Maar we kunnen immers niet de omstandigheden verantwoordelijk houden voor onze omgang ermee! Noch kunnen we de omstandigheden veranderen. Het belangrijkste aspect in dit verhaal is naar mijn idee, de vermanende opmerking van Circe tegen Odysseus: “Jij sterfelijke, ofwel: jij mens met begrenzingen, denk je machtiger te zijn dan datgene wat uitstijgt boven het menselijke?”

Laat ik het verhaal vanuit dit perspectief nog eens vertellen.

Odysseus is sterk geïdentificeerd met zijn strijdende kant. Hij ziet de wereld als een wereld waarin hij obstakels tegenkomt die hij telkens weer bestrijdt. Hij kan zich niet voorstellen dat hij in een situatie zoals in dit verhaal zo maar, zonder te strijden, zou vluchten in de wetenschap dat het hem in elk geval zes man zou kosten. Hij wil ten koste van alles vermijden dat hij mannen verliest. Hij besluit dus, vrijwel zonder erover na te denken, de strijd aan te binden. Maar voor hij een kans krijgt het gevecht aan te gaan, is het leed al geschied. Het onvermijdelijke is gebeurd. En Odysseus lijdt onder gevoelens van machteloosheid en zelfverwijt.
Hij raakt dan met zichzelf in gevecht. Want hij is ervan overtuigd dat hij had kunnen voorkomen dat de zes mannen slachtoffer werden. Het innerlijk gevecht dat hij voert, gaat over het verzet tegen de pijn van het verloren hebben. Gevoelens van machteloosheid vloeien voort uit de gedachte dat hij over macht beschikt die de omstandigheden naar zijn hand had kunnen zetten. Kortom de oorlog in hem zelf is tot een innerlijke Scylla en Charybdis geworden.


Een eeuwigdurend gevecht tussen twee kwaden dat pas beslecht kan worden op het moment dat de mens de beperkingen van zijn menselijkheid aanvaardt. De zelfoverschatting van Odysseus moet worden aangevuld met de bereidheid het onvermijdelijke verlies te aanvaarden, opdat hij werkelijk zal kunnen gaan kiezen. Pas dan zal hij zich verantwoordelijk voelen voor zijn keuze en de gevolgen ervan. Ook al kon hij daarin niets veranderen. Feitelijk verandert er niets. Maar voor Odysseus verandert er heel veel. In plaats van te lijden onder een innerlijke oorlog, kan hij zijn menselijkheid leren verdragen. En dat is soms al pijnlijk genoeg. 

Geen opmerkingen: